“Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan”. Dit overbekende gedicht van Marsman komt bij me op als ik vanuit mijn werk bij grote fruittelers kom. En dat is in mijn huidige werkomgeving nogal eens. Oneindig lijken de rijen aardbeien-, blauwe bessen- en frambozenplanten, hectares vol worden momenteel klaargestoomd voor consumptie. Bijna overal worden ze ondersteund door palen, kappen, draden: de zogenaamde teeltondersteunende voorzieningen. En daar zit een probleem.
Teeltondersteuning
Schaalvergroting in de landbouw wordt vaak geassocieerd met de veehouderij, maar ook in andere agrarische takken van sport is het zichtbaar aanwezig, zoals in de tuin- en akkerbouw. Dus: veul en growt. Daarnaast werken deze boeren in de zogeheten ‘keten’, waarmee eigenlijk gewoon wordt bedoeld dat Albert Heijn en Jumbo het feitelijk voor het zeggen hebben. En omdat die geen regenputjes in de tedere bessenhuidjes willen, moet het spul overkapt worden geteeld. Voeg die twee bij elkaar en er ontstaan immense (behalve voor Oekraïense begrippen) percelen met teeltondersteunende voorzieningen. Het ‘plastic’, zo je wilt. En daar wringt de beleidsschoen, of eigenlijk: hij wringt niet, hij past gewoon niet. In de bestemmingsplannen is een maximale oppervlakte vastgelegd van een hectare of 3. En dat moet dan weer worden opgelost, en daar ben ik dan voor samen met mijn collega’s.
Lijnen
Nu heb ik een probleem wat feitelijk geen probleem is: ik vind het eigenlijk gewoon mooi. Ik hou van lijnen in het landschap, en patronen. Mijn fotografisch hart springt dan open en de voorbeelden op Instagram en demortel.com getuigen daar soms ook van. Of het nu gaat om een bomenrij, een kustlijn, een gebouw of Noord-Koreaanse parades: de herhaling en het lijnenspel bekoren mij zeer. Dus dat heb ik ook met teeltondersteunende voorzieningen. Al die palen netjes op een rij, als je erdoorheen kijkt zie je patronen en diepte. De repetitie van aaneengesloten regenkappen, taps toelopende containervelden richting de einder: prachtig!
Het is mij in enkele weken duidelijk geworden dat er een fundamentele beleidswijziging moet komen op het gebied van teeltondersteuning. Wat we nu aan het doen zijn vreet namelijk onnoemelijk veel geld en tijd en sjagrijn. Niet dat je heel het landschap maar onder de folie moet leggen, maar we moeten er wel over nadenken om een oplossing te krijgen zodat de telers gewoon hun werk kunnen doen om ons, consumenten, te voeden. Maar misschien -nee, zeker- moeten we in dat gesprek betrekken of het niet óók, onder bepaalde condities, mooi kan zijn. Als ík dat vind, dan zullen er toch wel meer zijn? Het is voor de liefhebbers van oernatuur misschien een gruwel dat ik dit zeg, maar ik vind het de moeite waard om het er in ieder geval eens over te hebben.
De schoonheid van iets onder ogen zien lijkt me altijd een goed begin van een oplossing.