Net als iedere andere adviseur in het ruimtelijk speelveld ben ik de afgelopen maanden in volle vaart richting 1 januari gedenderd, dé datum waarop plannen gepubliceerd moesten zijn omdat ze anders ressorteren onder de nieuwe Omgevingswet. Dat hebben de gemeenten ook geweten. Daarvoor hoef je alleen maar de gemeentepagina’s van de afgelopen weken open te slaan: een hausse aan gepubliceerde ontwerp-bestemmingsplannen (heerlijk woord, ik ga het missen) en vergunningsaanvragen. Laat ik me op mijn eigen woon- en werkgemeente richten: ik mocht een plan of elf aanleveren en dat is mooi voor de betrokken opdrachtgevers. Hun droom of om een andere reden essentiële wijziging van hun omgeving is een stap dichterbij. Ik heb de ambtenaren ook oprecht de waardering overgebracht dat het allemaal gelukt is om het tijdig ter inzage te leggen.
Strak beleid
Tot zover de positieve insteek. Nu de borrelende magma. Ik krijg nu ook andere plannen onder ogen die ter inzage zijn gelegd en dan vallen de schellen me soms van diezelfde ogen. Je moet weten dat het een hele tour de force is om aan alle vereisten van de overheid te voldoen, vooral als het gaat om de provinciale regelgeving, het groen, het water en het parkeren. De gemeente stuurt op de laatste drie thema’s ook strak, op detailniveau, en heeft ook beleidsnota’s vastgesteld om transparantie te kunnen bieden: iedereen weet waar hij aan toe is en wordt getoetst aan hetzelfde beleidskader. Een goede zaak, op zichzelf.
Inmiddels borrelt het in mijn hoofd van vragen over deze ‘toets aan hetzelfde’. Hoe kan het namelijk dat op uiteenlopende punten in verschillende plannen de voor iedereen geldende uitgangspunten aan de kant zijn geschoven? Vaag? Ik zal het illustreren.
- Voor een splitsing van een cultuurhistorisch waardevolle boerderij worden we (de opdrachtgevers en ik) geacht in het bestemmingsplan te borgen dát én welke investering in het herstel van cultuurhistorische waarden gedaan wordt. Want dat is de verplichting die aan die splitsing vast hangt. De toetsing gaat best ver, met provinciale bemoeienis op detailniveau. Tegelijkertijd gaat de gemeenteraad eind deze maand een bestemmingsplan vaststellen waarin van borging op grond van precies dezelfde regelgeving geen enkele sprake is. Is het vertrouwen in de initiatiefnemer daar zoveel groter dat borging niet nodig wordt geacht?
- Voor een van ‘mijn’ planlocaties kreeg ik eerder de gemeentelijke boodschap dat ik inzichtelijk moest maken: “het functioneren, de gebruiksvriendelijkheid en de ruimtelijke kwaliteit van de erfinrichting middels een gedetailleerd inrichtingsplan (met maatvoering). Dit is in eerste instantie noodzakelijk als het gaat om het gebruik van de parkeerplaatsen.” Dit inrichtingsplan moest vervolgens aan het bestemmingsplan worden gekoppeld, zodat geborgd is dat het ook zo wordt uitgevoerd. Zo gezegd, zo gedaan. Maar dat is toch echt wat anders dan een pijltje naar een luchtfoto met een tekst “hier komen de 14 parkeerplaatsen”, wat ik nu ergens voorbij heb zien komen. Waarom hoeft zo’n gedetailleerd inrichtingsplan in dat geval niet gemaakt te worden?
- Over de maatvoering kan de gemeente ook van tijd tot tijd de bril der details opzetten. Maar niet onterecht hoor: parkeerplaatsen die je niet kunt gebruiken, zijn niets waard. Dus wordt er bij onze plannen steevast op gehamerd: 5 meter parkeerplaats en 6 meter rijbaan daarachter. Staat overigens ook in de Nota parkeernormen, het vastgestelde beleid dus. Hoe kan ik dan nu een inrichtingsplan tegenkomen waar je niet in of uit de geprojecteerde parkeerplaatsen kunt rijden?
- De Nota parkeernormen is genoemd. Toch al in best wat gevallen is het mij duidelijk gemaakt dat salderen op grond van de parkeernota niet mogelijk is: als de oude gebouwen (met een vervallen functie) verdwijnen en er wordt nieuw gebouwd, dan mag je niet de oude parkeernorm verrekenen. Dat staat zwart op wit in voornoemde nota. Waarom kom ik dan een plan tegen waarin dit ondubbelzinnig toch wordt gedaan om het rond te rekenen? Heb ik de memo waarin een beleidsaanpassing wordt aangekondigd misschien gemist?
Nadelen en problemen
Het borrelt en het borrelt en dan heb ik het niet over de Jägermeister. Je kunt zeggen: waar maak je je druk om? Als jouw plannen maar doorgaan. Dat is ook zo, maar ik vind het ronduit oneerlijk als mijn opdrachtgevers worden gedwongen zich aan vereisten te houden die voor anderen blijkbaar niet gelden. De beginselen van behoorlijk bestuur draaien zich om in hun graf. En daar kan ik gewoonweg niet tegen. Het valt niet alleen mij op; opdrachtgevers spreken me met enige regelmaat aan: ‘waarom mogen hun (ja het is ‘zij’, ik weet het) daar wel wat wij niet mochten?’
Maar het kan hen ook direct benadelen. Veel van mijn plannen zijn onderdeel van een veegplan met andere planlocaties. En een beroepschrift op één van die locaties bij de Raad van State zorgt ervoor dat alle andere plannen mogelijk nog niet kunnen worden uitgevoerd. En op de manier zoals het nu gaat bevatten diverse plannen toch wel onderdelen die een zienswijze of beroepschrift kunnen voeden als je het met het plan niet eens bent. Ik zal hier scherp op gaan letten in de beantwoording van de zienswijzen op het veegplan door het college.
We moeten ook niet vergeten dat die normen ook wel ergens voor bedoeld zijn. Ze moeten wateroverlast voorkomen, een groene(re) omgeving waarborgen en parkeeroverlast tegengaan. We mogen aannemen dat aan de normen reële uitgangspunten ten grondslag liggen. En dat betekent dat als de normen in de wind worden geslagen, in principe érgens een probleem ontstaat. En wie mag dat oplossen als de huizen er al staan en lang en breed verkocht zijn? Juist, de gemeente.
Adviseren en afwijken
Maar het ondermijnt ook mijn eigen positie als adviseur. Als ik mijn opdrachtgevers adviseer naar aanleiding van hun ideeën, leg ik ze uit wat de parkeernorm is, wat de groennorm is, de normen voor waterberging enzovoort. Dat probeer ik zo goed mogelijk in de plannen te verwerken. Soms (vaak eigenlijk) leidt dat tot opgetrokken wenkbrauwen, maar tenslotte ook wel een zuchtend ‘wat moet dat moet’. Hoe moet ik voortaan die mensen onder ogen komen, als nu blijkt dat er links en rechts best wel wat te marchanderen valt met de gemeente? Dan kun je dus nergens van op aan en loont het altijd om te gaan onderhandelen met de gemeente of om een plan in te dienen wat in de verste verte niet aan de algemene normen maar wel aan je eigen verdienmodel voldoet. Het is in ieder geval niet voldoende om de woorden van Casper Kalb serieus te nemen. Het leidt ook onherroepelijk tot vele extra gesprekken op het gemeentehuis, en ze hebben het al zo druk met zo weinig mensen. Je graaft je eigen graf, zou ik zeggen.
Laat ik wel wezen, want sommige ambtenaren vallen nu waarschijnlijk van hun stoel: ik ben de eerste die het nuttig vindt om te praten over afwijking van strakke normen, uitzonderingen op de regel. Want het schuurt soms echt behoorlijk en bemoeilijkt plannen eerder dan dat ze ze mogelijk maken. Maar de grap is dat in al die beleidsstukken die zijn vastgesteld óók afwijkingsmogelijkheden zijn verwerkt, mogelijkheden voor het college en de raad om ontheffingen te verlenen. De voorwaarden daarvoor zijn ook omschreven, zodat je bij de Raad van State altijd kunt onderbouwen als gemeentebestuur dat je ‘in redelijkheid tot het besluit hebt kunnen komen’. Maar dan moet je dat wél expliciet omschrijven in het bestemmingsplan en op een juiste manier borgen in de planregels. En dat gebeurt dus lang niet altijd (vaak ook wel, er zijn zeker ook goede voorbeelden).
Wie kun je dat nu verwijten? Niet de ontwikkelende partijen, zij grijpen hun kans om zo min mogelijk met overheidsbeperkingen of extra kosten geconfronteerd te worden. De rol van de plannenmakers is al wat meer discutabel: zij worden toch geacht om juridisch haalbare plannen bij de gemeente te droppen. Maar misschien zijn zij ook wel ‘gedwongen’ om dingen op te schrijven die eigenlijk niet kloppen. Maar de gemeente valt natuurlijk het meeste te verwijten, en dan niet zozeer de individuele toetsers maar het samenspel van toetsing en besluitvorming door bestuurders, managers en ambtenaren. Als ík het al zie, hoe kan het dan door tientallen andere ogen niet gezien worden in die hele rits van toets- en beslismomenten?
Vervolg
En nu? Hoe kijk ik nu naar al die gepubliceerde plannen, wat doe ik met mijn bevindingen? Ik heb er geen belang bij om iets tegen die plannen te hebben (al rechtvaardigen de fouten in het veegplan wel een zienswijze in het belang van mijn opdrachtgevers). Maar ik gun iedereen zijn of haar voortgang en zakelijk succes. Van de politiek verwacht ik eerlijk gezegd ook vrij weinig, zeg maar helemaal niks. De coalitiemantra ‘Woningbouw is belangrijk en het is getoetst dus het zal wel goed zijn en laat ons toch vertrouwen hebben’ heb ik nu iets te vaak gehoord om te geloven dat dit transformeert in een oprecht inhoudelijk-kritisch (juridisch!) geluid.
Dus ik laat het allemaal maar gebeuren. De plannen voor mijn opdrachtgevers zitten volgens mij goed in elkaar en zo niet (ik wil me hier zeker niet voordoen als onfeilbaar), dan worden we daar door een zienswijze wel op gewezen. Er is nog tijd voor reparatie om een gang naar Den Haag te voorkomen. Maar ik ben wel voornemens om eens een gesprek met de wethouder aan te vragen, als alles een keer door de molen is. Om het bovenstaande eens met haar te bespreken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ik zo’n blog niet meer hoef te schrijven, omdat je gewoon in de stukken de toets aan het beleid, inclusief de afwijkingsopties, helder kunt aflezen en kunt concluderen: het klopt?
Lavastromen vernietigen zo’n beetje alles wat op hun weg komt. Daar ben ik helemaal niet op uit, natuurlijk. Deze vulkaan moet weer slapend gaan worden en dat zal ook wel gebeuren. We kunnen beter gaan dansen. En zingen. Dat mag over een week of twee-drie gelukkig weer. Carnaval komt als geroepen. Over borrelen gesproken….