Tagarchief: omgeving

Omgevingswet: het moet nog groeien zeg maar

Laat ik ook eens iets zeggen over de Omgevingswet, zoals het een professional in het werkveld van de ruimtelijke ordening betaamt. Voor wie dat niet is: deze nieuwe wet verandert het hele stelsel van bestemmingsplannen en vergunningen voor iedereen over alles. Pretty ingrijpend dus. Daar moet je wel iets van vinden, daar moet je iets van weten. Nu ben ik wel van de school ‘ik heur het wel‘: voordat die wet daadwerkelijk in werking treedt (2021 denken ze nu) wordt ie nog wel een paar keer aangepast, dus ik ga me er écht in verdiepen als het plaatje bijna compleet is. Maar ik wil er al wel vast dit over zeggen: het lijkt mij verschrikkelijk.

Seminars en instapsessies

Zoals het gaat met dergelijke substantiële wetswijzigingen krijgen gemeente-ambtenaren, adviseurs, bestuurders volop de kans om zich te laten informeren en zich mee te laten slepen in dit avontuur. Dat gebeurt dan tegenwoordig niet alleen met rechttoe-rechtaan seminars (waarvan ik er gister in Arnhem een bijwoonde), maar ook met inspiratiesessies in een escaperoom-achtige setting, slagsessies, ateliersessies, regio-experiences en dat gaat nog wel even zo door tot (na) 2021. En dat is ook goed en nodig, want er komt zogezegd nogal wat op ons af. ‘Ons’ als in: Nederland.

Vooral juristen raken erg geïnspireerd door de nieuwe Omgevingswet en dat stralen ze (zoals gisteren) ook echt uit. Ze kunnen tijdens zo’n seminar ook echt laten zien dat ze de wetten en besluiten tot nu toe helemaal hebben doorgeakkerd (‘En waar staat dat dan? Artikel 2.345 lid a natuurlijk!’) én vinden het heerlijk om hiaten en onvermoede consequenties van de nieuwe wetgeving te duiden (“…dus: de wetgever wíl deregulering; dat gaat dus zo niet lukken als je artikel 4.56 goed uitvoert!”) . Sowieso, als je passie voor je vak uit kunt stralen heb je bij mij een streepje voor. Dus daarover niets dan goeds.

Eenvoudig beter?

Nu dan over de wet zelf, ondanks dat ik het hele ding nog niet eens 1 keer gelezen heb, laat staan alle invoeringsbesluiten en andere dingen die eraan hangen. Uit wat ik er nu van weet komt bij mij één conclusie bovendrijven: waarom? Ja, om het ‘eenvoudig beter’ te maken, zo stelt het ministerie. Minder regels, meer ruimte. Maar wat ze nu in elkaar geknutseld hebben, daar wordt echt niemand blij van hoor, dat bestaat niet. Ja, eerdergenoemde juristen en adviesbureaus, die wel. Dat zou ik dan misschien ook wel moeten zijn (‘jeuj, meer werk’). Maar ik zie vooral onduidelijkheden die alleen door jurisprudentie (rechtszaken) weggewerkt kunnen worden, verschillen tussen gemeenten in plaats van algemene normen, een hoge mate van vertrouwen in ICT-projecten bij de overheid en heel veel regels op heel veel pagina’s. Een oud-collega printte een half jaar geleden de regels uit zo’n (proef-)omgevingsplan voor één agrarisch perceel eens uit: haar hele bureau lag vol met papier!

En dat komt, ik heb het al eens eerder geduid, omdat we alles zodanig dichtgeregeld hebben, dat voor elke regel die we weg willen halen we weer twee nieuwe regels nodig hebben om de ongewenste effecten teniet te doen. Zoals een van de sprekers gisteren beeldend aanhaalde: je hebt een grote zak, strak gevuld met water, en houdt een gaatje dicht met je duim, maar dan ontstaan elders weer nieuwe gaatjes waar het water uitstroomt. Die moet je dan weer dichten (met nieuwe regels).

Golfbeweging

Als objectief niet is vast te stellen dat het een verbetering wordt, dan is de enige verklaring voor het feit dat het toch allemaal op de schop moet, dat dingen nu eenmaal van tijd tot tijd op de schop moeten. Dat zit intrinsiek in ons. Dat zorgt voor de golfbeweging die we op zoveel vlakken zien. En dus gaan we weer voor een complete reset, een herziening van het gehele stelsel. Dat kán goed aflopen en dat zal misschien ook wel (ruimtelijkeplannen is ook een verademing ten opzichte van de oude papieren lappendeken), maar ik moet het nog zien. Volgens mij hebben we niet te maken met een golfbeweging die steeds op het nulpunt terugkomt, maar met een die zichzelf steeds verder in de nesten werkt. De grafiek hieronder verbeeldt wat ik voel.

De liefde moet nog groeien, zeg maar. Maar lees je het bovenstaande, dan kun je je afvragen of ik nog wel binnen dat stelsel thuishoor. Of dat ik misschien eerder toe ben aan een herziening van mezelf. Ik heb nog tot 2021 (op zijn minst).

Kasteeltjes

Deze blogpost had over Kasteel Gemert moeten gaan. Dat was ik althans hartstochtelijk van plan, liggend op een lui loungebed tijdens mijn vakantie in Portugal. Want dit weekend wordt de nieuwe eigenaar op het schild gehesen en barst het kasteelterrein uit zijn voegen met een ongetwijfeld weergaloos en feestelijk cultureel evenement. Zoals bekend mocht ik me jarenlang met de herontwikkeling van deze locatie bemoeien en ik heb nog wel wat meningen en standpunten klaarstaan, die inmiddels ook in vloeiende volzinnen aan het schrift waren toevertrouwd. Maar ik heb toch de Backspace-knop net zolang ingehouden tot het vel weer leeg was.

Succes

Helaas is de herontwikkeling van het kasteel door Erfgoed van Gemert geen succes geworden. Ik kan mijn ideeën en inspiratie nu al een tijd niet meer in dat project kwijt en dat is heel jammer. Het doet nog steeds wel een beetje pijn dat het niet gelukt is en die pijn is met gemak naar boven te halen en neer te leggen in lekker leesbare analyses, her en der schurend, her en der snerend. Maar wat heb ik eraan? Onze intenties waren om er een succes van te maken (ondanks andere meningen), de keuzes misschien niet altijd even navolgbaar of alledaags maar aan het eind van het liedje telt dat het gewoon niet is gelukt. Klaar.

Nu mag een ander het proberen en dat probeert hij ook met verve. Al is het wel zo dat ik mijn hart vasthoud voor het procesverloop, en met name de duur ervan, als ik zie wie zich nu al allemaal opgelijnd hebben tegen de plannen en met welke argumenten. Maar de plek verdient het gewoon om een succes te worden; tijdens mijn vakantie in Portugal, en ook vorig jaar in Spanje of tijdens een lang weekend naar Zuid-Limburg, heb ik wederom maar eens gezien dat kastelen en paleizen ertoe doen in een dorp of stad en kansen te over oproepen. Dan moet het in Gimmert maar eens gaan gebeuren, met de “nèijen kesteelbâs” dan maar. Veel succes daarbij!

Resultaten zien: kleine kasteeltjes

Maar ja, een blogpost moet toch érgens over gaan en dus bedacht ik me dat ik wel weer eens een ronde zou kunnen maken om te bezien of er nog sprekende resultaten van mijn werk tot wasdom zijn gekomen. Ik heb het klein gehouden, een rondje Gemert, maar dan kom je toch wel wat bouwwerken tegen die zodanig door mij ruimtelijk onderbouwd zijn gebleken dat niets realisatie ervan nog in de weg stond 🙂

Goed beschouwd zijn het eigenlijk stuk voor stuk kleine kasteeltjes voor de mensen die er in (gaan) wonen of er gebruik van maken. In Teutonenhof is een verrommelde achtertuin verworden tot een fraaie woonplek, op de Pandelaar maakt as we speak een oude danszaal plaats voor vier kleine woningen, door Bureau BASIS slim in de ruimte ingepast. En aan de Vicaris van der Asdonckstraat werd in opdracht van Goed Wonen gebouwd aan een paleis voor doktoren en andere zorgverleners en zorgbehoevenden. Bovendien wordt in die hoek nu ook al invulling gegeven aan het daaropvolgende plan voor 25 nieuwe sociale huurwoningen.

Zo wordt Gemert op diverse plekken weer wat fraaier gemaakt en krijgen mensen een plek om er te wonen en hun tijd door te brengen. Da’s ook wat waard, en fijn om me mee te mogen bemoeien. We kunnen niet allemaal in een groot kasteel terecht.

Lijnen in het landschap

“Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan”. Dit overbekende gedicht van Marsman komt bij me op als ik vanuit mijn werk bij grote fruittelers kom. En dat is in mijn huidige werkomgeving nogal eens. Oneindig lijken de rijen aardbeien-, blauwe bessen- en frambozenplanten, hectares vol worden momenteel klaargestoomd voor consumptie. Bijna overal worden ze ondersteund door palen, kappen, draden: de zogenaamde teeltondersteunende voorzieningen. En daar zit een probleem.

Teeltondersteuning

Schaalvergroting in de landbouw wordt vaak geassocieerd met de veehouderij, maar ook in andere agrarische takken van sport is het zichtbaar aanwezig, zoals in de tuin- en akkerbouw. Dus: veul en growt. Daarnaast werken deze boeren in de zogeheten ‘keten’, waarmee eigenlijk gewoon wordt bedoeld dat Albert Heijn en Jumbo het feitelijk voor het zeggen hebben. En omdat die geen regenputjes in de tedere bessenhuidjes willen, moet het spul overkapt worden geteeld. Voeg die twee bij elkaar en er ontstaan immense (behalve voor Oekraïense begrippen) percelen met teeltondersteunende voorzieningen. Het ‘plastic’, zo je wilt. En daar wringt de beleidsschoen, of eigenlijk: hij wringt niet, hij past gewoon niet. In de bestemmingsplannen is een maximale oppervlakte vastgelegd van een hectare of 3. En dat moet dan weer worden opgelost, en daar ben ik dan voor samen met mijn collega’s.

Lijnen

Nu heb ik een probleem wat feitelijk geen probleem is: ik vind het eigenlijk gewoon mooi. Ik hou van lijnen in het landschap, en patronen. Mijn fotografisch hart springt dan open en de voorbeelden op Instagram en demortel.com getuigen daar soms ook van. Of het nu gaat om een bomenrij, een kustlijn, een gebouw of Noord-Koreaanse parades: de herhaling en het lijnenspel bekoren mij zeer. Dus dat heb ik ook met teeltondersteunende voorzieningen. Al die palen netjes op een rij, als je erdoorheen kijkt zie je patronen en diepte. De repetitie van aaneengesloten regenkappen, taps toelopende containervelden richting de einder: prachtig!

Lijnen

Het is mij in enkele weken duidelijk geworden dat er een fundamentele beleidswijziging moet komen op het gebied van teeltondersteuning. Wat we nu aan het doen zijn vreet namelijk onnoemelijk veel geld en tijd en sjagrijn. Niet dat je heel het landschap maar onder de folie moet leggen, maar we moeten er wel over nadenken om een oplossing te krijgen zodat de telers gewoon hun werk kunnen doen om ons, consumenten, te voeden. Maar misschien -nee, zeker- moeten we in dat gesprek betrekken of het niet óók, onder bepaalde condities, mooi kan zijn. Als ík dat vind, dan zullen er toch wel meer zijn? Het is voor de liefhebbers van oernatuur misschien een gruwel dat ik dit zeg, maar ik vind het de moeite waard om het er in ieder geval eens over te hebben.

De schoonheid van iets onder ogen zien lijkt me altijd een goed begin van een oplossing.

Het is eigenlijk overal hetzelfde

Het afgelopen jaar heb ik intensief samengewerkt met een regionale makelaar. De aanleiding was het groeiend aantal vragen bij hen over wijzigingen van bestemmingsplannen, mogelijkheden en onmogelijkheden van locaties, enz. Met mij haalde het kantoor die expertise in huis. Met als gevolg dat ik te maken kreeg met veel verschillende gemeenten in veel verschillende vraagstukken. Of is het allemaal wel zo verschillend? De lessen na 1 jaar rondhangen ‘in de regio’:

1. Het is allemaal mensenwerk

Net zoals je niet kunt spreken over ‘de vluchtelingen’ of ‘de buitenlanders’ kun je ook niet spreken van ‘de ambtenaren’. Vooroordelen te over, maar heb er maar eens 1-op-1 contact mee, dan vallen de verschillen je op. En dat komt natuurlijk….omdat het verschillende mensen zijn! En ik ben zélf ook weer een ander dan de vorige adviseur die ze aan tafel hadden. Het kan klikken of niet. Iemand kan zijn dag niet hebben of zit in een moeilijk periode, omdat die reorganisatieperikelen hem persoonlijk raken. Daarom is het heerlijk werken met de een, en verloopt een ander gesprek uiterst moeizaam. Daarom krijg je voor eenzelfde situatie in de ene gemeente keihard nul op het rekest en hoor je van een ander: “Doe maar, zolang er niemand piept kan dat wel zonder vergunning.”

Het is verklaarbaar, maar daarom nog niet goed natuurlijk. Het werkt willekeur in de hand en vooral ook afhankelijkheid. Ik heb geleerd dat ik eigenlijk niet op de gepubliceerde beleidsstukken (en dat zijn er veel) kan afgaan of een plannetje kans van slagen heeft. Je wordt gedwongen om de visie van de behandelend ambtenaar daarop te aanhoren, want die kan het wel eens heel anders zien. Of gewoon niet willen. Het zou tijd en kosten schelen als dat niet nodig zou zijn.

2. Het is overal hetzelfde

Maar echt gewoon bijna letterlijk, als het gaat om bestemmingsplannen en wat je wel en niet mag. Mag ik een agrarisch bedrijf omzetten in een burgerwoning? Mag ik een caravanopslag in mijn schuur? Hoeveel mag ik bijbouwen na sloop van die oude stal? Het zijn in de kern steeds dezelfde antwoorden die je geeft, met hier en daar een accentverschil. Ik heb daar voor de makelaar eens een schema voor gemaakt op basis van de planregels in een stuk of 8 bestemmingsplannen Buitengebied. Heel veel overeenkomsten en allemaal vanuit eenzelfde basisgedachte.

De kern van de zaak: er mag wat er is. Wil je iets anders, dan moet de gemeente er een beslissing over nemen. Je kunt het bestemmingsplan wijzigen, of herzien, of een ontheffing verlenen in afwijking van een in voorbereiding zijnde herziening met gebruikmaking van de Wabo en de Bor, voordat je de omgevingsvergunning aanvraagt. Of zo. Dat heet dan “flexibiliteitsbepalingen”. Maar eigenlijk is het allerminst flexibel en wordt alles omslachtig. Uit angst waarschijnlijk dat er dingen gebeuren die een gemeente onwelgevallig zijn houdt men de controle. En dus moet elke nieuwe ingeving van een perceeleigenaar toch altijd weer langs het loket. Past dat nog wel in deze tijd? Er zijn nieuwe wetten in de maak, wellicht bieden die meer soelaas in deze maar ik verwacht van niet.

3. Er komt nog veel aan

Verreweg het merendeel van de vragen die ik op mijn bureau kreeg betrof een locatie in het buitengebied. Daar is altijd al veel aan de hand geweest, maar dat is zeker nu ook nog het geval. En steeds meer, omdat er een oplossing moet komen voor al die vrijkomende agrarische locaties. Gemeenten worstelen al jaren met het VAB-beleid, maar steeds komen er ook weer ideeën en plannen op tafel die toch weer anders worden ingestoken. Iets waar het beleid niet op gerekend had.

En dat is nog lang niet voorbij. Te vaak naar mijn zin heb ik, alles bestuderend, de conclusie getrokken: kan niet. Kan niet. Kan niet. Daar wordt Casper niet zo blij van, hoor. Maar de initiatiefnemer nog minder. Wat moet er dan met die locatie? Het is er, het staat er, het heeft een waarde. Something’s gotta give. Een regelrechte uitdaging voor iedereen die in het planologisch veld actief is, de burgers, de boeren, de buitenlui, de bestuurders. Zoals het nu gaat gaat het niet goed, iedereen draait zich vast. En dus komt het uiteindelijk goed, want ooit moet er iets gebeuren.

Heel leerzaam kunnen we dat afgelopen jaar best noemen. Het voedt ook wel mijn drang om er op bredere schaal iets aan te doen, het bespreekbaar te maken, maar of en hoe en wat, dat moet nog een beetje indalen. Met dit blog is daarin een begin gemaakt, want ik neem aan dat dit toch wel ‘vort’ regionaal gelezen wordt.

Leefbaarheid en Ondernemen

De leefbaarheid van een dorp houdt veel inwoners van een dorp bezig. Bestuurders van verenigingen proberen hun club draaiende te houden en vrijwilligers runnen de enige nog overgebleven dorpswinkel. Alles voor het in stand houden van de leefbaarheid. Oftewel: het voortbestaan van de dorpse voorzieningen. De ondernemer kan zich ook vaak bij die initiatieven aansluiten, door sponsoring met name. Maar wat krijgt hij daarvoor terug? Gaan de mensen van de volksdansvereniging ook bij de sponsorende horeca hun eigen feestjes geven? Moet dat wel? De ondernemer zucht bij weer een sponsorverzoek. Leefbaarheid en ondernemerschap lijken daarom wel eens ver van elkaar af te staan. Maar dat hóeft niet.

Een korte geschiedenis van de leefbaarheid

De strijd voor de leefbaarheid is per tijdvak anders ingekleurd. In de jaren ’60/’70 kwamen de verenigingen tot bloei. Overal werd om de zoveel tijd wel iets opgericht. De pioniersjaren, er ontstond een sociaal netwerk. Die mensen kregen in de jaren ’80 het nodige voor elkaar, vaak door zelf de handen uit de mouwen te steken. De jaren van zelfwerkzaamheid. Maar daar word je moe van, en dat leidde in de jaren ’90 tot de tendens dat de gemeente het maar voortaan moest doen. Die kón dat ook doen, want het geld klotste tegen de plinten omhoog. In de jaren ’00 is dan ook veel geïnvesteerd in voorzieningen. Totdat het geld op was. De gemeente onttrok zich aan het initiatief en de burger moest het gaan doen. En dat gebeurt ook. Burgerparticipatie is een bekend verschijnsel.

Maar er is wel iets veranderd. Want zelf een kiosk in elkaar timmeren, een dorpswinkel runnen, sportvoorzieningen zelf realiseren: vind er maar eens de mensen voor die er de tijd in willen steken. Ze zijn er zeker, maar het zijn wel steeds dezelfde (dat is altijd al zo geweest) en de wereld zit ook anders in elkaar. Druk, druk, druk en rendementsdenken beheersen de gedachten. Je houdt het wel even vol, maar minder lang dan vroeger zie ik om me heen. Ik ben er daarom ook van overtuigd dat je veel leefbaarheidsprojecten anders in moet steken. Professioneler.

In mijn eigen dorp De Mortel mag ik mij bemoeien met twee van die projecten. In het gebied rondom het sportpark wordt door de ondernemers zelf ruimte gemaakt voor een woon-werklocatie, waarvan de opbrengst ten goede komt aan een kunstgrasveld voor de voetbalclub. En aan het nieuwe dorpsplein wordt een nieuwe bouwlocatie ontwikkeld voor senioren, door het dorp zelf. Regelrechte gebiedsontwikkeling en bottom-up, met de gemeente in een faciliterende rol. En leefbaarheidsprojecten pur sang. Ik ben daarbij betrokken als professional én als dorpsgenoot, en die combinatie maakt het wel interessant en bijzonder. En ik ben zeker niet de enige.

Professionals met een dorpshart

Een meer professionele inslag, of ondernemende inslag zo u wilt, kunnen we ook goed gebruiken bij toekomstige vraagstukken over bijvoorbeeld de dorpswinkel en de kerk. De vernieuwende denkkracht van ondernemers is uitstekend in te zetten. Dat hoeft niet voor niks: een adviseur zoals ik kan er direct wat aan hebben, maar ook indirect kan het wat opleveren. Want meer woningen in een dorp = meer klanten voor de kapper = meer tuinen = meer zwembaden, enz. enz. Leefbaarheid is meer dan het verenigingsleven, het is ook gewoon keiharde economie.

Mijn pleidooi: kijk niet wat het dorp voor jou kan doen, maar wat jij kunt doen voor het dorp als ondernemer. En niet als sponsor die geld geeft, maar als denker en als doener. Investeer je ondernemerskracht en creativiteit. Professionals met een dorpshart zijn hard nodig om de leefbaarheidsprojecten van nu zo tegemoet te treden dat ze in deze tijd kans van slagen hebben. Dan gaat een dorp écht met zijn tijd mee.

Is ‘ie nu voorbij of niet?

Ik heb een probleem: omdat ik midden in de crisis met mijn eigen zaak begonnen ben, weet ik niet hoe het landschap er voor de crisis uit zag. Het was in 2011 blijkbaar slecht, maar hoe herken ik nu dat het weer goed gaat? Ja, aan een groeiende portefeuille misschien. Maar is dat te danken aan economisch herstel, of aan positieve ervaringen van mijn opdrachtgevers die door middel van mond-op-mond mij uit de crisis houden. Eén ding is zeker: aan de berichten in de media kan ik niet afleiden of de crisis nu voorbij is of niet.

Chaos

Het is chaos in de krant en op het Journaal. “De crisis is voorbij”, laat minister Dijsselbloem optekenen in mei. Vorige maand jubelden de kranten over de woningmarkt; als ik het niet op het Journaal had gezien, had ik er wel van vernomen dankzij de updates van mijn LinkedIn-contacten met genen in de bouw. Maar vorige week donderen de aandelenmarkten in elkaar, er dreigt deflatie volgens RTL-Z en dan is de ramp pas echt niet meer te overzien. Tot overmaat van ellende ligt Duitsland, in tegenstelling tot een half jaar geleden, bekant op zijn gat en dat is weer desastreus voor onze export want die hangt er zo ongeveer aan vast. Vertel het maar.

Natuurlijk weet ik ook wel dat dit een weergave van de waan van de dag is, en het wordt me ook steeds meer duidelijk dat de waan van de dag tegenwoordig ook de economie zélf bepaalt. Feiten en cijfers worden door mensen met verschillende petten geanalyseerd, geïnterpreteerd en de media ingeslingerd. De één is gebaat bij doemdenken en sensatie, de ander is erbij gebaat dat zijn bedrijfstak nu eens eindelijk de weg omhoog weet te vinden.

Het grotere geheel

Het lijkt me moeilijk om in die brij van nieuwsberichten de helikopter in de lucht te houden voor een blik op het grotere geheel. De economen aan tafel bij Pauw en Nieuwsuur proberen het, maar ja, zij hebben ook het begin van de crisis in 2008 niet voorspeld dus wat heb je eraan. Ondertussen word ik ook zeker getriggerd door de verkondigers van de Overgang, wat niet rechtstreeks verband houdt met vrouwen van middelbare leeftijd maar met de overgang naar een ander economisch systeem. Met meer duurzaamheid, meer burgerschap, een ander geldsysteem, meer bottom-up. Afijn, de riedel.

Sommigen van hen zeggen dat de crisis nog lang niet op zijn diepst is, en ik begrijp dat ze dat zeggen. Want ik denk dat een ander systeem pas echt kans van slagen kan hebben als armoede heerst, als er geen uitweg meer is, als iedereen zo’n beetje met de handen in het haar aan de grond zit. Zover is het volgens mij nog lang niet. Er gaan nog genoeg mensen op vakantie, zeg maar.

In of oît, wa makket oît?*

Het hoort er allemaal bij, de chaos, denk ik maar. En de ups en downs ook. Of we nu nog verder de vernieling ingaan op weg naar een nieuwe samenleving of terugkeren naar de tijden van de rinkelende euro’s, we gaan het zien en beleven. Ik kan even niet meer doen dan de rust bewaren en mijn werk doen. Liefst zoveel mogelijk werk, voor zoveel mogelijk opdrachtgevers. Dat íkzelf niet in een persoonlijke crisis beland, is wel het minste wat ik kan proberen te doen.

*In of oît, wa makket oît? was mijn motto toen ik prins der Krulstarte was in 2009. Met als achterliggende gedachte: je hebt er mee te dealen, het is toch zo. Maak je niet te druk over wat gebeurd is, je moet het doen met het hier en nu. En krèk zo is ’t nog déger!

Motto kleur

De waan van de zomerse dag: strandbad Nederheide

Schermafbeelding 2014-06-12 om 15.22.56De Volkskrant heeft een rubriek waarin uit de doeken wordt gedaan hoe een gebeurtenis in korte tijd kan verworden tot een mediahype en rumoer in de samenleving. Op kleine schaal maken we dat nu hier in de omgeving mee: het al dan niet heffen van entree voor strandbad Nederheide. Ik begeef mij enigszins op glad ijs, omdat ik me intensief bemoeid heb met de totstandkoming van het ding. Maar ik zie met lede ogen de huidige berichtgeving aan. Het is doodzonde om de positiviteit die er was te laten verdampen.

De aanleiding

Waar het mee begint is dat de exploitant van Nederheide entree wil heffen om de kosten te kunnen betalen die komen kijken bij het ontvangen van duizenden bezoekers van het zwemstrand. Kosten voor toezicht, EHBO, opruimen, parkeerwacht, enzovoorts. Alleen: daar moet hij toestemming voor krijgen van de gemeente, want destijds is bedacht dat je er gratis zou kunnen zwemmen. De gemeenteraad heeft zich uitgesproken tegen entreeheffing. Nu heeft de exploitant afgelopen weekend entree geheven. En de beer is los.

Media 1: Internet-reacties

Aandacht in de media over deze kwestie is er onder andere in de vorm van berichtgeving in het Eindhovens Dagblad en een petitie op Facebook. De reacties die dat oproept op Internet zijn heftig, zoals we inmiddels gewend zijn in deze tijd. De persoonlijke aanval van de Dorpspartij in het Gemerts Nieuwsblad gaat wel érg ver, vind ik. Daarin lopen de mening van een besluitverantwoordelijke en de mening van een Internetschreeuwer gevaarlijk in elkaar over. Een échte oplossing lijkt uit te blijven, want de pleister die het college lijkt te willen plakken (‘alleen inwoners van de gemeente gratis’) roept zo mogelijk nog heftiger reacties op.

Media 2: de andere kant van het verhaal

Ondertussen laat de exploitant optekenen in de krant dat hij erg weinig discussies heeft moeten voeren met zijn gasten over de entree en dat er veel begrip is. Ook in mijn directe omgeving hoor ik begripvolle geluiden en ik heb zelf een gemoedelijke sfeer gezien rond het strandbad. In zijn algemeenheid is dat iets om naar te streven. Dat de andere kant van het verhaal ruimte krijgt is trouwens ook wel eens anders. Dus dat is goed.

Media 3: de beeldvorming

Het valt mij op dat bij de artikelen over strandbad Nederheide dezer dagen steevast een idyllisch plaatje wordt weergegeven van een paar mensen die, met de slippers losjes in de hand, een wandelingetje maken over het strand. Ik ken die foto’s goed, want zo heb ik er zelf ook heel veel. Prachtig plaatje. Dat meningen kan beïnvloeden. Waarom zou je hiervoor nou entree gaan vragen?

natuurpoort-nederheide-luchtfotoDe kwestie waar het over gaat is dat dát niet de praktijk is op dagen van 25 graden of meer. Op zo’n dag heb ik ook wel eens een foto genomen, en ik ben blij dat ik niet verantwoordelijk ben voor die massa. De fraaie luchtfoto die op Google te vinden is zegt wat dat betreft al veel.

Jammer

Ik vind het erg jammer dat dit nu speelt. Natuurpoort Nederheide en het strandbad behoren tot de nieuwe parels van onze gemeente, en ik ben er nog elke keer als ik er ben hartstikke trots op dat ik eraan heb mogen werken. Dus de boodschap is eigenlijk: wie het ook in zijn macht heeft, maak alstublieft een einde aan deze discussie, op een fraaie manier liefst.

Dan toch nog een stukje van een mening: toen wij dit plan met zijn allen bedachten destijds, voorzag helemaal niemand dat het zó’n groot succes zou worden dat je in plaats van 800 mensen 4000 mensen moest herbergen. Dat betekent nogal wat. Je kunt daar een hoop ellende van krijgen, en het voorkomen van die ellende zou het gezamenlijk belang moeten zijn van waaruit je beslissingen neemt. Dat kán door tegen de exploitant te zeggen dat hij maar moet zien waar hij het geld vandaan haalt, maar dat kan ook met entree, en dat kan zelfs met het reserveren van een bedrag op de gemeentebegroting.

Het getuigt van realiteitszin om te accepteren dat onverwacht succes ook nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Pak het vraagstuk eens goed bij de kop en gooi de oneliners en stokpaardjes allemaal even weg. Want dít leidt alleen maar tot chagrijn.

Op de Campus

CampusEen werkbijeenkomst met studenten en leerkrachten van de TU Eindhoven en medewerkers van de provincie over het Gemerts kasteel bracht mij deze ochtend naar de campus van de Technische Universiteit. Met mijn achtergrond makkelijk voor te stellen dat ik daar niet heel vaak geweest ben, maar hetzelfde gevoel bekroop mij als toen ik laatst over ‘mijn eigen campus’ in Nijmegen toerde: ik voel me thuis in zo’n omgeving. Zeker met dit weertje.

Relaxen

De aangeharkte velden, de kolossale gebouwen, de studenten in groepjes verzameld in de wei of met de poten in de vijver: heerlijk. Eigenlijk was het natuurlijk ook gewoon een toptijd, die studententijd. Man, man, wat was dat relaxen als je het achteraf bekijkt (ook wel tijdens trouwens). Natuurlijk wordt er geblokt op tentamens, of worden ingewikkelde rekensommen uitgedacht of complexe gebouwen ontworpen, maar er heerst óók en misschien wel vooral ontspanning en vrijheid, op de campus.

Dorp

Of is het de geborgenheid die mij aanspreekt? De campus als veilige haven voor een dorpeling in de grote stad. Het is er overzichtelijk, want je hebt collegezalen, werkruimtes, kantines en grasvelden, studenten en leerkrachten. Dat is het wel zo’n beetje. En als het meezit nog heel wat gelijkgestemden ook nog. Dat schept een band, neem ik aan. Misschien is dat wat ik beleef als ik rondstruin op de campus: een dorp in de stad. Ondanks de immense betonblokken om mij heen, maar die vind ik dan juist gek genoeg weer prachtig.

Ja, een campus vind ik een fijne plek.

Ook dát zou trouwens een leuke sfeer zijn op het Gemerts kasteel bedenk ik me nu, maar dat is weer een ander vraagstuk.