Tagarchief: regels

Omgevingswet: het moet nog groeien zeg maar

Laat ik ook eens iets zeggen over de Omgevingswet, zoals het een professional in het werkveld van de ruimtelijke ordening betaamt. Voor wie dat niet is: deze nieuwe wet verandert het hele stelsel van bestemmingsplannen en vergunningen voor iedereen over alles. Pretty ingrijpend dus. Daar moet je wel iets van vinden, daar moet je iets van weten. Nu ben ik wel van de school ‘ik heur het wel‘: voordat die wet daadwerkelijk in werking treedt (2021 denken ze nu) wordt ie nog wel een paar keer aangepast, dus ik ga me er écht in verdiepen als het plaatje bijna compleet is. Maar ik wil er al wel vast dit over zeggen: het lijkt mij verschrikkelijk.

Seminars en instapsessies

Zoals het gaat met dergelijke substantiële wetswijzigingen krijgen gemeente-ambtenaren, adviseurs, bestuurders volop de kans om zich te laten informeren en zich mee te laten slepen in dit avontuur. Dat gebeurt dan tegenwoordig niet alleen met rechttoe-rechtaan seminars (waarvan ik er gister in Arnhem een bijwoonde), maar ook met inspiratiesessies in een escaperoom-achtige setting, slagsessies, ateliersessies, regio-experiences en dat gaat nog wel even zo door tot (na) 2021. En dat is ook goed en nodig, want er komt zogezegd nogal wat op ons af. ‘Ons’ als in: Nederland.

Vooral juristen raken erg geïnspireerd door de nieuwe Omgevingswet en dat stralen ze (zoals gisteren) ook echt uit. Ze kunnen tijdens zo’n seminar ook echt laten zien dat ze de wetten en besluiten tot nu toe helemaal hebben doorgeakkerd (‘En waar staat dat dan? Artikel 2.345 lid a natuurlijk!’) én vinden het heerlijk om hiaten en onvermoede consequenties van de nieuwe wetgeving te duiden (“…dus: de wetgever wíl deregulering; dat gaat dus zo niet lukken als je artikel 4.56 goed uitvoert!”) . Sowieso, als je passie voor je vak uit kunt stralen heb je bij mij een streepje voor. Dus daarover niets dan goeds.

Eenvoudig beter?

Nu dan over de wet zelf, ondanks dat ik het hele ding nog niet eens 1 keer gelezen heb, laat staan alle invoeringsbesluiten en andere dingen die eraan hangen. Uit wat ik er nu van weet komt bij mij één conclusie bovendrijven: waarom? Ja, om het ‘eenvoudig beter’ te maken, zo stelt het ministerie. Minder regels, meer ruimte. Maar wat ze nu in elkaar geknutseld hebben, daar wordt echt niemand blij van hoor, dat bestaat niet. Ja, eerdergenoemde juristen en adviesbureaus, die wel. Dat zou ik dan misschien ook wel moeten zijn (‘jeuj, meer werk’). Maar ik zie vooral onduidelijkheden die alleen door jurisprudentie (rechtszaken) weggewerkt kunnen worden, verschillen tussen gemeenten in plaats van algemene normen, een hoge mate van vertrouwen in ICT-projecten bij de overheid en heel veel regels op heel veel pagina’s. Een oud-collega printte een half jaar geleden de regels uit zo’n (proef-)omgevingsplan voor één agrarisch perceel eens uit: haar hele bureau lag vol met papier!

En dat komt, ik heb het al eens eerder geduid, omdat we alles zodanig dichtgeregeld hebben, dat voor elke regel die we weg willen halen we weer twee nieuwe regels nodig hebben om de ongewenste effecten teniet te doen. Zoals een van de sprekers gisteren beeldend aanhaalde: je hebt een grote zak, strak gevuld met water, en houdt een gaatje dicht met je duim, maar dan ontstaan elders weer nieuwe gaatjes waar het water uitstroomt. Die moet je dan weer dichten (met nieuwe regels).

Golfbeweging

Als objectief niet is vast te stellen dat het een verbetering wordt, dan is de enige verklaring voor het feit dat het toch allemaal op de schop moet, dat dingen nu eenmaal van tijd tot tijd op de schop moeten. Dat zit intrinsiek in ons. Dat zorgt voor de golfbeweging die we op zoveel vlakken zien. En dus gaan we weer voor een complete reset, een herziening van het gehele stelsel. Dat kán goed aflopen en dat zal misschien ook wel (ruimtelijkeplannen is ook een verademing ten opzichte van de oude papieren lappendeken), maar ik moet het nog zien. Volgens mij hebben we niet te maken met een golfbeweging die steeds op het nulpunt terugkomt, maar met een die zichzelf steeds verder in de nesten werkt. De grafiek hieronder verbeeldt wat ik voel.

De liefde moet nog groeien, zeg maar. Maar lees je het bovenstaande, dan kun je je afvragen of ik nog wel binnen dat stelsel thuishoor. Of dat ik misschien eerder toe ben aan een herziening van mezelf. Ik heb nog tot 2021 (op zijn minst).

Howick en Lili en de ruimtelijke ordening

Het klinkt als een slechte parodie op een Suske en Wiske-titel, wat door het gebrek aan alliteratie natuurlijk alleen maar erger wordt. Het is ook nogal wat om de twee Armeense kinderen te gebruiken voor een blog; het is dat het onderwerp waar ze aan gelinkt worden (ruimtelijke ordening) allerminst sexy of commercieel is, anders had ik nu de poppen aan het dansen. Maar het komt erop neer dat de discussie die twee weken geleden zo hoog opspeelde mij ook aan een inzicht hielp als het gaat om ruimtelijke ordening en handhaving.

Tijd

Tijd is het sleutelwoord. Vriend en vijand is het er volgens mij over eens dat de kwestie van Howick en Lili niet zulke groots uitgemeten vormen aan zou hebben genomen als de asielprocedure die zij volgden een stuk sneller was verlopen. Als zij binnen enkele maanden definitief uitsluitsel hadden gekregen dat ze niet in ons land mochten blijven, hadden zij de taal nooit geleerd en nooit die vriendschappen opgebouwd die hen nu tot steun waren. Het is ook wel zo, zo begreep ik uit de analyses, dat de asielprocedure op zichzelf niet heel lang hoeft te duren, maar dat de beroepsmogelijkheden die daarop volgen (en aangespannen worden door de betrokken mensen zelf) de boel aardig lang op kunnen rekken. Tot een soort van point of no return -in de beeldvorming althans- bereikt is. Dat bleek dus ook, met alle politieke (imago)schade van dien.

Tijd is een belangrijke factor in handhavingszaken binnen de ruimtelijke ordening. Als de gemeente strijdigheden niet meteen constateert en aanpakt, wordt het moeilijker en moeilijker om later nog geloofwaardig te strijden tegen de ruimtelijke misstand. En terecht: hoe kun je ineens na 30 jaar een brief schrijven dat de vergunningsloos geplaatste bouwwerken toch echt niet kunnen? Dan sta je na veel vijven en zessen misschien wel in je recht als bevoegd gezag, maar je ontmoet zóveel weerstand dat er alleen maar chagrijn van komt. De boosdoener wijst ondertussen ook nog eens driftig met de wijsvinger over de kaart: en daar dan? En daar dan? En daar dan?

Hetzelfde geldt eigenlijk voor procedures aan de voorkant. “Waarom moet het toch allemaal zo lang duren?” is een van de meest uitgestorte hartekreten die ik aan de keukentafels tegenkom. En dan betreft het nog niet eens de meer ingewikkelde bouwplannen. Veranderingen die voor de mensen zelf volstrekt logisch aanvoelen en in hun ogen absoluut geen kwaad kunnen (en waar ook uiteindelijk meteen toestemming voor wordt gegeven), worden in een bestek van maanden door de molens gesleept. Voor het gevoel moet dat ook in weken kunnen. Hoe vaak begint men dan niet alvast, of gewoon zonder procedure? En dan loopt iedereen weer achter de feiten aan (begin nu weer te lezen bij de vorige alinea).

Kikkers

Het is inherent aan ons systeem dat de processen zo traag gaan. De stukken moeten nu eenmaal beoordeeld worden, er moet een magistraal aantal vinkjes aan worden gekruist, je moet nu eenmaal iedereen gelegenheid geven om zijn zegje erover te doen (en nog een keer en nog een keer als het antwoord ze niet bevalt) en er moeten voldoende mensen zijn die de strijdigheden buiten in het veld signaleren en opvolgen. Een kink in die kabel leidt dan al snel tot oponthoud. Het is wel logisch, maar het is zo moeilijk uit te leggen. Mijn stelling is dat door versnelling de kikkers langer in de kruiwagen blijven en daar heeft iedereen profijt van. Het is overigens niet zo’n prikkelende of revolutionaire stelling, dat besef ik maar al te goed.

Dan nóg spelen in de opstandigheid richting het bevoegd gezag meer factoren een rol. Zeg maar: het karakter van de kikkers. De opstandigheid zelf bijvoorbeeld: dat kan de gemeente nu wel willen, maar ik doe het gewoon toch anders. Of het loopt langs de lijn van het zelfbeschikkingsrecht: ik maak zelf wel uit wat ik op mijn eigen grond doe. Of zuinigheid speelt een rol, want het wordt toch allemaal als zonde-geld gezien, die leges en advieskosten. Als je dat in de zak kunt houden is het mooi meegenomen. Ik vrees dat deze menselijke eigenschappen, die ik in meer of mindere mate in diverse vormen al ben tegengekomen de afgelopen jaren, hardnekkig zijn en niet het moment dichterbij brengen dat er helemaal geen spanningen meer zijn tussen ‘de gemeente’ en de burgers die de ruimte om zich heen willen veranderen.

Maar dat het sneller kan lopen, dát moet toch wel een keer gaan lukken? Omgevingswet-adepten roepen dan meteen ‘vanaf 2021!’, maar ik moet het nog zien. Ik weet het eigenlijk al wel.

Bemoedigend: bij het zoeken naar een grafiek ter opleuking van deze tekst blijkt dat de afhandeling van asielaanvragen de laatste jaren al een stuk sneller gaat.

Huisnummers en Hinderwet

Het is een nogal hardnekkige kwestie in de ruimtelijke ordening. Dat je toestemming denkt te hebben voor iets omdat er in het verleden toestemming was. “Er zit nog een huisnummer op” is denk ik wel de meest gehoorde uitspraak. En geef de mensen eens ongelijk: een huisnummer, dat heb je niet voor niets. Het is een nummer dat hoort bij een huis of een pand. Dat nummer is gegeven door de overheid. Dus heeft de overheid toestemming gegeven dat op die plek een woning of een bedrijf zit. Maar zo werkt het dus niet.

Verschillende werelden

Ik mag vaak dingen uitleggen aan mensen, en dit is er een van. Dat de overheid weliswaar in hun ogen één is, maar in werkelijkheid uit verschillende werelden bestaat. De afdeling huisnummering pleegt geen ruimtelijke ordening, de mensen die de OZB innen stellen geen bestemmingsplannen vast. De Hinderwet, ook al zo’n ingesleten term (‘ja, maar er zit nog een Hinderwetvergunning op’), is al lang geleden afgeschaft en je kunt er niet meer op boeren. Een positief antwoord van 1986 namens B&W op een brief is géén vergunning om in 2018 een huis te mogen bouwen.

Het zijn wél vaak aanwijzingen dat een gemeente op een bepaalde manier tegen plekken aankijkt of dat er een positieve grondhouding is geweest om aan een plan mee te werken. Dus alle informatie uit het verleden is zeker nuttig. Dat geldt ook voor de huisnummers, of die prachtige rode stipjes op oude topografische kaarten. Het hart van ons planologen maakt een vreugdesprongetje als we die ontdekken want dat betekent ‘dat er vroeger al iets gestaan heeft’. Gedegen huiswerk in het gemeentearchief leidt dan niet zelden tot een mooi verhaal over een vergane boerderij of arbeiderswoning en een haakje voor de gewenste ontwikkeling of de beoogde beeldkwaliteit. Maar het bestemmingsplan of de vergunning zal altijd nog geregeld moeten worden.

Actualiseren

Want iedereen kan van het volgende uitgaan: sinds de actualisering en digitalisering van bestemmingsplannen mag alleen dat wat er nu is. Alle verborgen ‘rechten’ zijn inmiddels weggeïnventariseerd en wegbestemd (ironisch genoeg was mijn eerste klusje bij de gemeente in 1997 het rondfietsen door de dorpskernen om de inventarisatie van het stedenbouwkundig bureau te checken. Was daar inderdaad nog een winkel? Is op die plek nu een bedrijf of een kantoor gevestigd? Ik kan dus zelf best in zekere zin schuldig zijn aan het tenietdoen van veronderstelde rechten).

Wil je iets veranderen, dan moet je altijd langs de gemeente. Op die manier is er altijd controle op elke verandering en kan een ontwikkelaar niet ineens met een bouwrecht van nog 20 woningen aankomen dat ergens verstopt zat in een of ander superglobaal bestemmingsplan Stadsuitbreiding 1955). Dus het biedt ook rechtszekerheid voor jou als buurman van net díe wei. Het is wat het nu is, en anders komt het als nieuw plan in de krant en op Internet. Voor iedereen openbaar en traceerbaar.

Helaas is de controledrang bij de overheid (of de angst dat veranderingen onwelgevallig zijn) niet minder geworden de laatste tijd en lijkt de flexibiliteit van weleer vervangen door rigide sectorale beleidsregels op detailniveau, zodat veranderen vaak moeilijk is in plaats van leuk. Maar dat is misschien een onderwerp voor een volgende keer. Het was net zo’n vrolijke, positief gestemde blog….

Onthoud voor nu maar: garanties uit het verleden bieden niet per sé succes in de toekomst.

Oude topografische kaart (1900) met de rode blokjes, die bebouwing voorstellen

Die vermaledijde leges

Tijd voor een van de meest gehekelde onderwerpen in het vakgebied: de gemeentelijke leges. Verfoeid door elke initiatiefnemer (overigens nu al een goed onderwerp voor mijn blog, omdat ik de woorden ‘vermaledijd’, ‘verfoeid’ en ‘gehekeld’ heb kunnen gebruiken). Ze hangen als een blok aan het been aan, of een zwaard van Damocles boven, elk initiatief. “Het is al zo duur, en dan komt de gemeente ook nog met leges…”. Tsja, zo werkt het inderdaad. Maar het grote euvel is denk ik de hoogte ervan en de grote verschillen tussen gemeentes.

Kostendekkend

De algemene definitie krijg je nog wel uitgelegd: “Leges is een betaling aan de overheid waar een aanwijsbare tegenprestatie van die overheid tegenover staat.” De gemeente maakt kosten: ambtenaren draaien uren om jouw plan te beoordelen, B&W- en raadsvoorstellen te schrijven, kaarten en teksten op te nemen in de bestemmingsplannen enzovoort. Die werkzaamheden moeten betaald worden en dat krijgt de initiatiefnemer op zijn bordje. Uiteindelijk moet het hele verhaal kostendekkend zijn, zodat de gemeente niet het schip in gaat. Tot zover het deel dat goed uitlegbaar is.

Er is een gemeente hier in de regio die 11.000 euro vraagt voor het in behandeling nemen van een wijzigingsplan, bijvoorbeeld voor een boerderijsplitsing. 11.000 euro! Als ik dat even omreken naar mijn uurtarief dan betekent dat dat daar ongeveer 120 uur werk tegenover moet staan. Een medewerker van de gemeente zou 3,5 volle werkweken continu productief met een plannetje bezig zijn waar ik zelf nog geen dag in heb zitten (ga nu alsjeblieft niet uitrekenen wat ik daaraan verdiend heb, mensen!)  en dat 14 pagina’s beslaat. Gevoelsmatig is dat bizar. Maar ja, de gemeenteraad stelt de verordening vast op basis van de kengetallen uit de organisatie en ik weet uit eigen ervaring dat die tegenwoordig goed worden bijgehouden in fabuleuze tijdschrijfsystemen. En dus zou het moeten kloppen en krijg je er met geen mogelijkheid een speld tussen.

Leg het uit

Toch knaagt het. Temeer omdat steeds meer werkzaamheden op het bordje van de initiatiefnemer worden gelegd. Dat is de doctrine: je moet zelf alle stukken aanleveren, wij toetsen “alleen maar”. Desondanks gaan her en der de leges nog steeds omhoog! Dus dat toetsen behelst toch nog wel behoorlijk wat. En of het nu 8.000 euro (ruim 85 uur!) of 4.000 euro (ruim 40 uur) is, het klinkt als veel en het ís veel voor de mensen.

Bedenk eens wat je allemaal hebt gedaan als je 40 uur achter elkaar productief met iets bezig bent geweest (ook al worden die uren afwisselend door een stuk of 10 specialisten uitgevoerd). Pfoe!

Tip: leg het beter uit. Ik ken een gemeente die een specificatie vooraf opgeeft van wat ze precies gaan doen, welke waar je krijgt voor je geld. Dat is prettig maar ik besef ook dat dat de deur openzet naar lastige discussies op onderdelen: moet dat zoveel tijd kosten, kan dat deel niet sneller, ik ken iemand die het goedkoper kan. Het is veel gemakkelijker om te verwijzen naar de door de gemeenteraad vastgestelde vaste legeskosten, bepaald op basis van gemiddelden. En ik denk ook wel dat dat laatste mijn voorkeur nog steeds heeft. Maar op een of andere manier moet je toch kenbaar kunnen maken aan de initiatiefnemers van plannen in jouw gemeente waarom de kosten zijn zoals ze zijn.

Het zou ergernis en frustratie kunnen schelen en dat lijkt me ook wat waard. Meer dan 11.000 euro. Of 8.000. Of 4.000. Want die verschillen tussen gemeentes, daar kunnen we het ook nog wel eens over hebben met elkaar.

Ik zou ervoor pleiten dat hele systeem toch eens écht kritisch tegen het licht te houden. Maar gelukkig blijven sommige dingen gewoon hetzelfde: of ik dit nu opschrijf in dit blog of het te berde breng in een afdelingsoverleg zoals vroeger, heel veel zal er niet door veranderen. Behalve dat ik er nu rustiger onder blijf dan toen ;-).

Het is eigenlijk overal hetzelfde

Het afgelopen jaar heb ik intensief samengewerkt met een regionale makelaar. De aanleiding was het groeiend aantal vragen bij hen over wijzigingen van bestemmingsplannen, mogelijkheden en onmogelijkheden van locaties, enz. Met mij haalde het kantoor die expertise in huis. Met als gevolg dat ik te maken kreeg met veel verschillende gemeenten in veel verschillende vraagstukken. Of is het allemaal wel zo verschillend? De lessen na 1 jaar rondhangen ‘in de regio’:

1. Het is allemaal mensenwerk

Net zoals je niet kunt spreken over ‘de vluchtelingen’ of ‘de buitenlanders’ kun je ook niet spreken van ‘de ambtenaren’. Vooroordelen te over, maar heb er maar eens 1-op-1 contact mee, dan vallen de verschillen je op. En dat komt natuurlijk….omdat het verschillende mensen zijn! En ik ben zélf ook weer een ander dan de vorige adviseur die ze aan tafel hadden. Het kan klikken of niet. Iemand kan zijn dag niet hebben of zit in een moeilijk periode, omdat die reorganisatieperikelen hem persoonlijk raken. Daarom is het heerlijk werken met de een, en verloopt een ander gesprek uiterst moeizaam. Daarom krijg je voor eenzelfde situatie in de ene gemeente keihard nul op het rekest en hoor je van een ander: “Doe maar, zolang er niemand piept kan dat wel zonder vergunning.”

Het is verklaarbaar, maar daarom nog niet goed natuurlijk. Het werkt willekeur in de hand en vooral ook afhankelijkheid. Ik heb geleerd dat ik eigenlijk niet op de gepubliceerde beleidsstukken (en dat zijn er veel) kan afgaan of een plannetje kans van slagen heeft. Je wordt gedwongen om de visie van de behandelend ambtenaar daarop te aanhoren, want die kan het wel eens heel anders zien. Of gewoon niet willen. Het zou tijd en kosten schelen als dat niet nodig zou zijn.

2. Het is overal hetzelfde

Maar echt gewoon bijna letterlijk, als het gaat om bestemmingsplannen en wat je wel en niet mag. Mag ik een agrarisch bedrijf omzetten in een burgerwoning? Mag ik een caravanopslag in mijn schuur? Hoeveel mag ik bijbouwen na sloop van die oude stal? Het zijn in de kern steeds dezelfde antwoorden die je geeft, met hier en daar een accentverschil. Ik heb daar voor de makelaar eens een schema voor gemaakt op basis van de planregels in een stuk of 8 bestemmingsplannen Buitengebied. Heel veel overeenkomsten en allemaal vanuit eenzelfde basisgedachte.

De kern van de zaak: er mag wat er is. Wil je iets anders, dan moet de gemeente er een beslissing over nemen. Je kunt het bestemmingsplan wijzigen, of herzien, of een ontheffing verlenen in afwijking van een in voorbereiding zijnde herziening met gebruikmaking van de Wabo en de Bor, voordat je de omgevingsvergunning aanvraagt. Of zo. Dat heet dan “flexibiliteitsbepalingen”. Maar eigenlijk is het allerminst flexibel en wordt alles omslachtig. Uit angst waarschijnlijk dat er dingen gebeuren die een gemeente onwelgevallig zijn houdt men de controle. En dus moet elke nieuwe ingeving van een perceeleigenaar toch altijd weer langs het loket. Past dat nog wel in deze tijd? Er zijn nieuwe wetten in de maak, wellicht bieden die meer soelaas in deze maar ik verwacht van niet.

3. Er komt nog veel aan

Verreweg het merendeel van de vragen die ik op mijn bureau kreeg betrof een locatie in het buitengebied. Daar is altijd al veel aan de hand geweest, maar dat is zeker nu ook nog het geval. En steeds meer, omdat er een oplossing moet komen voor al die vrijkomende agrarische locaties. Gemeenten worstelen al jaren met het VAB-beleid, maar steeds komen er ook weer ideeën en plannen op tafel die toch weer anders worden ingestoken. Iets waar het beleid niet op gerekend had.

En dat is nog lang niet voorbij. Te vaak naar mijn zin heb ik, alles bestuderend, de conclusie getrokken: kan niet. Kan niet. Kan niet. Daar wordt Casper niet zo blij van, hoor. Maar de initiatiefnemer nog minder. Wat moet er dan met die locatie? Het is er, het staat er, het heeft een waarde. Something’s gotta give. Een regelrechte uitdaging voor iedereen die in het planologisch veld actief is, de burgers, de boeren, de buitenlui, de bestuurders. Zoals het nu gaat gaat het niet goed, iedereen draait zich vast. En dus komt het uiteindelijk goed, want ooit moet er iets gebeuren.

Heel leerzaam kunnen we dat afgelopen jaar best noemen. Het voedt ook wel mijn drang om er op bredere schaal iets aan te doen, het bespreekbaar te maken, maar of en hoe en wat, dat moet nog een beetje indalen. Met dit blog is daarin een begin gemaakt, want ik neem aan dat dit toch wel ‘vort’ regionaal gelezen wordt.

De meest gestelde vraag: Wat mag er?

Ik zoek een ei, maar niet zomaar een ei. Ik zoek het Ei van Columbus, of zoals Wikipedia het uitdrukt: een simpele oplossing voor een moeilijke opgave. De simpele oplossing dient zich nog niet aan, maar de moeilijke opgave manifesteert zich maar al te vaak. Het heeft te maken met de vraag die mij het meest gesteld wordt als het gaat om ruimtelijke plannen of ideeën: ‘Wat mag er?’ of de in principe betere variant (want dan is er een concreet plan): ‘Mag dat?’.

Afvinken

Iemand wil iets kopen. Een pand, of een stuk grond. Maar ja, hij wil er wel iets mee doen en het liefst zodanig dat dat object meer waarde krijgt. Even Casper bellen. “Wat mag er?”. Ik kreeg de vraag ook zo vaak toen ik nog in het gemeentehuis werkte. Het doel is natuurlijk om door middel van een snel antwoord, het afvinken van een lijstje, duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden, de aankoop af te ronden en het pand of stuk grond te gaan gebruiken zoals de initiatiefnemer het wil. Maar een snel antwoord is er eigenlijk nooit.

Ja, dat is er wel maar dat kan iedereen lezen. Het heet ‘het bestemmingsplan’. Ook een medewerker van de gemeente zal eerst het bestemmingsplan voorlezen. Dat is wat er mag. Soms kun je het nog wel eens over interpretatie van begrippen hebben, maar doorgaans is het wel duidelijk. Toch zou het de duuzendste tref zijn als het bestemmingsplan juist dát toelaat wat de initiatiefnemer voor ogen heeft.

Het Land van Mitsen en Maren

En dan betreed je het Land van Mitsen en Maren. Welcome in my world. Het land ligt bezaaid met wijzigingen, ontheffingen, herzieningen (en dus mogelijkheden) maar de Heilige Graal van de Duidelijkheid is pas ergens achter de horizon te vinden. Je komt er wel, maar het kost tijd. En ondertussen zegt de gemeenteraad “mits de rechter er geen stokje voor steekt”, zeggen B&W “mits er geen bezwaren komen en de raad het plan vaststelt en de rechter er geen stokje voor steekt” en zeg ik “mits het college mee wil werken en er geen bezwaren komen en de raad het plan vaststelt en de rechter er geen stokje voor steekt”. Dat is eigenlijk een onbevredigende toevoeging aan elk antwoord op de vraag ‘wat mag er/mag dat?’.

De tijd om al die mitsen en maren te overbruggen kunnen de energie uit het initiatief halen. Er zullen genoeg buitenkansen door om zeep geholpen worden. Maar ja, het is niemands schuld, of iedereen zijn schuld. Het is maar hoe je het bekijkt. We hebben samen, met heel onze democratie, het Land van Mitsen en Maren van de grond af opgebouwd. We hebben ermee te dealen. Goed, ik verdien er voor een deel mijn brood mee om het dan toch nog zo snel mogelijk te fixen, maar het is me heel wat waard om een formule te vinden die de zo vurig gewenste duidelijkheid in een veel eerder stadium op tafel kan leggen. Dat geeft positieve energie aan plannen in een tijd dat we die hard nodig hebben.

Tsja. Verder dan dit kom ik even niet. Ik nodig Columbus graag uit om hier eens een ei over te komen leggen.

Toerisme in Zuidoost-Brabant: nog een hele weg te gaan

Afgelopen week mocht ik een dagtocht lang vertoeven in het Land van Maas en Waal. Ik heb me bewogen tussen kastelen en terrassen, thee- en andere tuinen en historische dorpscentra. Wat vooral opvalt: het gebied is er ook op ingericht, de bruine borden zijn overal en trekken je aandacht. Ik trok voor mezelf de conclusie dat we in Zuidoost-Brabant eigenlijk nog ver af staan van een écht succesvolle toeristische infrastructuur.

Speerpunt

Het is overal een speerpunt. Toerisme en Recreatie. Rust, ruimte en groen. De gemeentes moeten wel, want er is niet heel veel meer om je mee te profileren. Maar ja, spring er maar eens bovenuit. Haal die toerist maar eens binnen, als hij ook kan kiezen voor de frisheid van het Rivierenland, de pracht van de Achterhoek of de heuvels van Limburg. Dat is verdraaid lastig. Het begint natuurlijk met prima accommodaties en attractieve bezienswaardigheden. Ik heb er zelf een paar in mijn projectenportefeuille, dus ik voel me daarop zeker aangesproken. Maar ik roep ook de gemeentes op om meer te doen, of eigenlijk: om meer te laten.

Bordjes

Het stimuleren van recreatie en toerisme is bij uitstek het stimuleren van ideeën en projecten ‘uit het veld’, vind ik. De recreatie-ondernemer moet er heil in zien, díe moet zijn product tot in de puntjes verzorgen, zo niet dan komt er geen hond op af. Ik denk dat veel, zo niet alle lokale politici, het hiermee eens zijn. Toch lijkt het alsof er angst (mee)regeert. Een soort angst dat het te druk wordt, dat er meer reuring, geluid, mensen, auto’s op de gemeente af komen. Tsja, maar dáár is het natuurlijk ook wel een beetje om te doen.

Een goed voorbeeld vind ik de bruine bordjes, de toeristische bewegwijzering, los van de vraag of de verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeente of bij de VVV ligt, dat weet ik even niet. Maar ik heb nou niet echt het idee dat deze kwistig rondgestrooid zijn over het Zuidoost-Brabantse landschap. En dat is het hem denk ik ook: de idee, ergens in het achterhoofd, dat zo’n bordje een schril contrast vormt met onze bossen en onze maïsvelden voorkomt denk ik het enthousiast plaatsen van het spul. Maar ga eens kijken in Meijel en Roggel. Ga eens kijken in Afferden, Plasmolen en Well. Ga eens kijken in Rhenen, Amerongen en Wijk bij Duurstede. De bordjes zeggen: het bruist hier! Hier verveel je je niet. Fiets! Wandel! Vaar!

Lusten en lasten

Is je gemeente of regio een toeristisch succes, dan wordt het drukker. Dat is natuurlijk ook wel de paradox: je propageert rust en ruimte, maar als teveel mensen dat oppikken kan het met die rust en ruimte snel gedaan zijn. Echter: het halfslachtige wat ik nu meen te constateren, daar moeten we vanaf. Je kiest ergens voor, ga dan ook ergens voor. Je hoeft de lasten die met andermans lusten gepaard gaan niet zonder meer voor lief te nemen, maar accepteer dat je ermee te maken krijgt en maak goede afspraken om problemen te voorkomen. Meer volk heeft nu eenmaal zo zijn gevolgen: het is niet reëel te wensen dat het drukker wordt en dat tegelijkertijd alles bij hetzelfde blijft. Verwelkom het, en deal ermee.

Nog even en je ziet door de bruine bordjes het bos niet meer.

Mijn vrijheid

Het is één van de meest genoemde voordelen van het zelfstandig ondernemerschap: de vrijheid. De vrijheid om te doen wat je wilt wanneer je het wilt, de vrijheid om je eigen keuzes te maken, de vrijheid om je eigen koers te bepalen. Geen bazen, geen grenzen. Tot op zekere hoogte klopt dat, maar ik kijk er toch ook iets genuanceerder tegenaan. In veel gevallen ben je namelijk helemaal niet vrij. Je hebt verschillende rollen, en dat brengt nieuwe grenzen met zich mee.

De klant

Wie betaalt, bepaalt. Een oud en nuttig gezegde. Het komt nog regelmatig van pas, en het is ook nog een terechte uitspraak ook. Je luistert naar je klant of opdrachtgever, bedient hem van een welgemeend advies, maar als puntje bij paaltje komt voer je uit wat hij of zij wil. Je bent afhankelijk van hem om je geld te verdienen, en dus kun je je niet alles permitteren. Geen eigengereide dingen doen of zeggen, wel degelijk die avond doorwerken omdat hij het vraagt. Dat is toch iets anders dan de vrijheid zoals eerder geschetst. Het is niet erg, maar als ik dat wel zou vinden kijk ik wel drie keer uit voordat ik dat ook laat weten. Het zou eerder schaden dan baten.

De gemeente

In mijn geval ben ik ook nog eens een adviseur, die veel met andere partijen te maken heeft. Partijen zoals de gemeente. De gemeente bestaat uit mensen en met die mensen moet ik meer dan eens samenwerken. Want ik ben er niet alleen voor die ene klant, maar ook voor anderen. Je wilt, kortom, op goede voet blijven en een prettige gesprekspartner blijven. Dat is althans mijn idee daarvan. Je bereikt er het meeste mee, ook voor de opdrachtgever. Niet dat dat betekent dat je altijd poeslief moet zijn, zeker niet, maar rücksichtslos ten strijde trekken, alle schepen achter je verbrandend voor die ene zaak, dat lijkt mij onverstandig. Er zijn meerdere wegen naar Rome. Je bent vrij om jouw weg te kiezen natuurlijk, maar denk je even verder na dan wordt de vrijheid wel begrensd door de rede.

Ik als burger

Vroeger was ik ambtenaar. Wat betreft de vrijheid om te zeggen wat je denkt was dat een heldere situatie: ik kon lang niet altijd zeggen wat ik dacht. Mijn speelruimte werd gedefinieerd door de politieke werkelijkheid van mijn bazen. Ik heb het nooit als juk ervaren, maar het leek mij wel lekker dat die grenzen zouden wegvallen. Ik droomde van ronkende columns in het huis-aan-huisblad, en barricades om op te gaan staan. Maar ook dat komt er niet van. Ten eerste zit ik zo niet in elkaar, maar ook zou ik er last van kunnen krijgen in mijn andere rollen.

Toch vind ik dat ik hierin wat meer mag dan voorheen. Dat het me niet verweten mag worden als ik er iets van zeg wanneer het me niet zint. Zo heb ik gisteren een rechtstreekse mail gestuurd naar de wethouder in onze gemeente over een stukje dorp dat er belabberd bij ligt op het moment. Ik stoorde me er al een tijdje mateloos aan, en gisteren moest het er even uit. Is een mail aan de wethouder de goede weg? Moet het niet via de geijkte kanalen (wat ik zelf altijd zo bepleit)? Nee, dacht ik. Ik ben óók een burger. Met een mening, misschien zelfs een gevoel. En de politicus zit er voor mij. Ik heb de vrijheid om me te laten horen.

Nog dezelfde dag (ja mensen, dezélfde dag!) kreeg ik antwoord. Niet van de wethouder vanwege haar vakantie, maar van een ambtenaar. Een bevredigend antwoord ook nog. Kom daar nog maar eens om!

Succesvolle mensen durven meestal meer. Die doen of zeggen gekke dingen, gaan door muren heen en slechten heilige huisjes. Die pákken hun vrijheid. Misschien mag ik wat minder genuanceerd worden.

Ga nóóit shoppen! …. (ahum)

Als je een ambtenaar pissig wilt krijgen, in ieder geval gold dat voor mij destijds, dan moet je gaan ‘shoppen’. Dat wil zeggen: hem of haar voorbij lopen om via een ander te krijgen wat je via hem of haar niet kreeg. En wat helemaal funest is in de relatie met je ambtelijk contactpersoon is om het rechtstreeks via de wethouder te spelen. Ga dus nooit shoppen als je het niet wilt verknallen. Welnu, mensen: ik heb gezondigd tegen mijn eigen regel.

Afspraak maken

Eerder deze week wilde ik een vraag over een bepaalde bestemming in een oud, nog niet digitaal beschikbaar, bestemmingsplan snel beantwoorden. Vroeger liep je dan naar het gemeentelijk loket, daar lagen alle bestemmingsplannen achter de balie en kon je met hulp van de medewerker opzoeken wat je nodig had. Nu moet je van tevoren een afspraak maken. Dat is prima, doen we dat. Afgelopen woensdagochtend gebeld met het algemeen nummer. De afspraak is volgende week woensdag. Dat was minder, dat was eigenlijk ronduit tegenvallend. Dan toch maar even direct contact opgenomen met een van mijn vroegere collega’s; die middag had ik de informatie binnen.

En of dat nog niet genoeg wangedrag is van mijn kant: wederom had ik een simpel te beantwoorden vraag, over de planning van de lopende bestemmingsplanprocedures. Ik moest het echt snel weten, dus ik heb een email-bombardementje aan drie oud-collega’s gewijd aan deze vraag. Zeker één zou toch wel snel reageren? Het gebeurde, en ik kon door. Strikt genomen is het geen shoppen, maar echt fijn is het ook niet voor de mensen aan de andere kant.

Mea culpa?

Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa, zeg ik tegen de gemeente. Het eigen belang bleek toch de overhand te krijgen boven gezagsgetrouwheid. Maar het moet gezegd dat mijn gedrag wel getriggerd is door de stroeve manier waarop de afspraak met het loket tot stand kwam. Wat is de meerwaarde van het loket als het maken van een afspraak een week duurt? Dan heb ik nog eerder een directe afspraak gemaakt met een medewerker van de backoffice. In het streven naar efficiëntie lijkt het me niet raadzaam om de vraagbaak-functie van het loket te veronachtzamen. Anders krijg je meer van dit soort doorsteekjes, en dat was nou juist níet de bedoeling.

“D’r in en d’r uit” heeft in het Brabants twee betekenissen. “Efkes d’r in en d’r uit” zeg je als je maar kort ergens wilt blijven. “Het duurde d’r in en d’r uit” zeg je als iets heel erg lang duurt. De eerste uitdrukking lijkt mij bij uitstek van toepassing op het gemeentelijk loket, de tweede bij uitstek niet.

Inmiddels heb ik mijn tien weesgegroetjes opgezegd. En zoals wij dan als goed katholiek zeggen: en door.